Skip to content

zEZ30 - Hoge zwarte enkeerdgronden; grof zand

Dikke eerdgronden.

De dikke eerdgronden zijn alle zandgronden met een niet vergraven A1-horizont*, die dikker is dan 50 cm. Zij worden enkeerdgronden genoemd. Deze gronden komen in vrijwel alle pleistocene* zandgebieden voor. Verreweg de meeste zijn zeer oude cultuurgronden die door menselijke activiteit zijn ontstaan. Gedurende vele eeuwen is met de mest ook enig zand op het land gebracht, waardoor een geleidelijke ophoging tot stand kwam. Het zand werd met het strooisel in de stal gebracht. Het strooisel bestond uit heideplaggen, grasplaggen, turfstrooisel, bosstrooiselenzand. Afhankelijk van de methode van mest maken, de methode van grond- bewerking, het oorspronkelijke reliëf, de duur van de ophoging en het doel ervan, zijn minerale dekken ontstaan van zeer verschillende dikte. De ouderdom van de dekken is zeer verschillend. Uitgegaan van een ophoging van gemiddeld 1 mm per jaarkom je voor veel Gelderse oude bouwlanden tot een ouderdom van ca. 800 jaar komt. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de ouderdom. Sommigen gaan uit van een eerste aanleg vanaf de vierde eeuw.

Opdeling.

Enkeerdgronden zijn op zeer verschillende bodems aangelegd. De voornaamste zijn moderpodzolgronden, humuspodzolgronden en zwarte beekeerdgronden. Het vermoeden bestaat dat de moderpodzolgronden in het algemeen eerder zijn ontgonnen dan de humuspodzolgronden en de zwarte beekeerdgronden. De aard van de dikke A1-horizont kan zeer verschillen. In sommige dekken treft men steeds stukjes houtskool, baksteen en gebrande leem aan. Het gehalte aan organische stof kan sterk uiteenlopen. Zijn de enkeerdgronden aangelegd op grof zand, dan is toch vaak het dek fijnzandiger dan de ondergrond. Vermoedelijk zijn veel plaggen gestoken in dekzandgebieden in de omgeving. De kleur varieert van bruin tot zwart. Ook vindt men bruin op zwarte en zwart op bruine enkeerdgronden.

De enkeerdgronden worden onderverdeeld naar

  • de diepteligging van het grondwater (lage enkeerdgronden en hoge enkeerdgronden)

  • de kleur (bruin-zwart)

  • de grofheid van het zand (fijn-grof)

  • het leemgehalte (leemarm en zwak lemig-lemig).

    Er worden dus een groot aantal soorten onderscheiden.

Hoge enkeerdgronden

HOGE ENKEERDGRONDEN. Dit zijn enkeerdgronden met de grondwatertrappen V, VI of VII. Zij worden naar de kleur van het humeuze dek onderverdeeld in bruine en zwarte.

Hoge bruine enkeerdgronden zijn in zekere mate gebonden aan gebieden, waar men bemesting met grasplaggen heeft toegepast. Aangenomen wordt dat ook bij gebruik van bosstrooisel wel bruine enkeerdgronden konden ontstaan. In de regel is het humusgehalte duidelijk lager dan in de zwarte enkeerdgronden ; het lutum*gehalte is meestal hoger, vooral als de grasplaggen gestoken konden worden in beekdalen. Er komen veel overgangen van bruine naar zwarte enkeerdgronden voor. Alleen de duidelijk bruine zijn als zodanig onderscheiden. Daartoe moet in het mestdek binnen 25 cm een laag van ten minste 10 cm dikte beginnen met duidelijk andere kleur. De overige enkeerdgronden worden zwart genoemd.

Evenals de hoge bruine enkeerdgronden zijn de hoge zwarte enkeerdgronden ontstaan door bemesting uit potstallen. Verondersteld wordt dat voor de ophoging van deze gronden vooral heideplaggen zijn gebruikt. De hoge enkeerdgronden zijn op kaartblad 32 Oost op een uitzondering na zwart. Zij vormen vaak de grote engcomplexen rondom de dorpen. In laag gelegen gebieden komen zij veel voor op de dekzandruggen.

De enkeerdgronden hebben in het algemeen goede fysische eigenschappen. De meeste zijn in gebruik als bouwland, maar er komt ook vrij geregeld grasland op voor als de ligging ten opzichte van het grondwater gunstig is.

De hoge enkeerdgronden worden onderverdeeld naar de grofheid van het zand en de lemigheid van de bouwvoor.

zEZ30 - Hoge zwarte enkeerdgronden; grof zand

Deze gronden hebben overwegend een diep zwarte bovengrond die 55 tot 70 cm dik is. Het humus*gehalte ligt tussen ca. 4% en ca. 6%. In de ondergrond wordt meestal een moderpodzol aangetroffen. Hoewel de eenheid steeds de toevoeging g. . . . heeft (grind ondieper dan 40 cm beginnend), is de grindrijkdom van het dek in het algemeen niet groot. Het ligt voor de hand dat men voor strooisel aan grindarme plaggen de voorkeur gaf.

Profiel*

Diepte Horizont* Omschrijving
0--- 20 cm Aanp zwart (10YR2/1)*, zeer humeus*, zwak lemig*, matig grof zand; enig fijn grind; veel grijze korrels
20--- 55 cm Aan2 zwart (10YR2,5/1), matig humeus, sterk lemig, matig grof zand; enig fijn grind
55--- 70 cm B2b zeer donker grijsbruin (10YR3/2), matig humusarm, zwak lemig, grof zand met fijn grind
70---100 cm B3b donker geelbruin (10YR4/4), zeer hurhusarm, zwak lemig, grof zand met fijn grind
100---120 cm Cb geelbruin (10YR5/4), uiterst humusarm, grof zand met grind.

De kaarteenheid komt in kleine vlakken voor bij Garderen en Ede. De gronden liggen als duidelijke hoogten in het terrein en zijn bijna overal omgeven door houtwallen. De grondwatertrap is VII.

Back to top