Skip to content

GROOT HELLERWEG

Genoemd naar de boerderij "Groot Hell", oorspronkelijkevenals "Klein Hell" (Donkeresteeg) een abtsgoed van het klooster Abdinckhof te Paderborn. In de "Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden" van Wagenaar (1741) wordt vermeld dat Heel of Hell een Heerenhuis was tussen Putten en Voorthuizen. In die tijd moet het nog het karakter van een kasteel of slot hebben gehad. Aangenomen mag worden dat het kasteel, dat ook in een lijst, daterend uit 1815, nog als "Heerenhuis" voorkomt, in de loop van de 19e eeuw is afgebroken en is vervangen door een boerenhoeve . De sporen van het grachtenstelsel zijn rondom de boerderij nog waar te nemen. Evenals de kastelen Aller en Cannenburg werd het kasteel Hell in 1372 door Graaf Jan van Blois veroverd en verwoest. Aan het kasteel Hell is vanzelfsprekend de naam van het riddergeslacht Van Hell of Van der Hell verbonden. Verschillende personen uit dit geslacht hadden het kas teel in leen. Het geslacht Van Hell liet indertijd van zich spreken. Leden uit het geslacht bekleedden belangrijke funkties. In 1379 werd Gerrit van der Helle met het "Goet ter Hellen" beleend. Na hem volgt zijn schoonzoon Carselis van Aller (1402). Dochter Nesse trouwt met een Van der Hell. Dit huwelijk is kinderloos en het goed gaat over op een neef Hendrik van der Hell. Door vererving splitst het goed zich. Leden van de geslachten Van Hell en Van Dompseler worden beleend. In 1505 blijkt het gehele goed beleend te zijn aan een roemrucht figuur uit de familie Van Hell, namelijk Herman van Hell. Hij was één van de belangrijkste krijgslieden van Hertog Karel van Egmond, vertoefde als hopman in Friesland, was bevelhebber van Hattem en Harderwijk. Hij overleed in 1532.

Later behoorde Hell weer aan een Van Dompseler toe, te weten Herman van Dompseler om wiens erfenis lange tijd werd gestreden. Herman trouwde in 1544 met Anna de Ridder, den vrouw die op Hell het heft in handen had. Herman moet een kalm en vreedzaam heer zijn geweest aan wiens geestesvrmogens het een en ander ontbrak, Anna noemde hem "gurch (= gek) en Swackelijck". Naarmate Herman ouder werd moet zijn zwakzinnigheid zijn toegenomen, Familieleden maakten zich zorgen, nietzozeer om de persoon maar meer om zijn erfenis.

Het huwelijk was kinderloos en zij vreesden dat Anna haar man zou afdwingen ten bate van haar familie. Om te voorkomen dat Herman in zijn onnozelheid schenkingen of testamenten zou tekenen, die niet in de kraam van de familie te pas kwamen vernietigden Hermans broer enzuster zijn zegelstempel.

Anna de Ridder liet echter dadelijk een nieuw gouden stempel maken. In het geheim werd een testament opgemaakt waarbij overdrachten plaats hadden aan een zekere Antonie van Dompseler, die Anna in het complot had weten te krijgen. Antonie zou later de helft van het goed overdoen aan Jan de Ridder van Walenborch, Anna's neef. Onder voorwendsel het huis Hell te hebben gepacht betrok Antonie van Dompseler dit bezit. Toen Herman van Hell gestorven was (1574) ontbrandde de strijd om de erfenis. Jan de Ridder weigerdetegen de afspraak in uit Hell te vertrekken. Van Dompselers eisten het kasteel op. Jan de Ridder riep de hulp van de landdrost in.

Een zekere Gijsbert van Dompseler wist met twee rotten Hoogduitse schutters Jan de Ridder uit het kasteel te verjagen. Van Dompselers bezetten het kasteel en werden op hun beurt weer door de landdrost met zijn dienaren en tien " Haeckschutters " omsingeld. Het gelukte hen wel om in het kasteel te komen. De landdrost zette Gijsbert van Dompseler het vuurroer op de borst onder de uitroep : Lox (= vlug), geeft U gevangen !" De schutters van de Van Dompselers bliezen echter hun roeren aan en dat gaf de landdrost aanleiding ijlings en onverrichterzake te vertrekken. Er volgden lange processen. Uiteindelijk werd na veertig jaar procederen Jan de Ridder in het ongelijk gesteld en kwamen de indertijd door Herman van Hell overgedragen bezittingen in handen van de kinderen van de inmiddels overleden Antonie van Dompseler.

Het bezit kwam in 1633 weer in handen van leden van het geslacht Van Hell. Lange tijd bleef het kasteel in deze familie. In 1792 kwam Hell in handen van Gijsbert Janssen van de Munt, die verschillende funkties bekleedde in het bestuur van het ambt gedurende de Franse tijd.

In 1867 kwam Groot Hell in bezit van Freule Cornelia Maria d'Hangesd'Yvoi, wonende op de Salentein. Na haar dood erfde Jonkvrouwe Maria van Weede, echtgenote van Jonkheer Boreel van Hogelanden Groot Hell. In 1927 werd Jonkvrouwe A.M. van Haersma de With, gehuwd met Jonkheer Mr. A.G. Schimmelpenninck eigenaresse. Na haar overlijden werd Jonkheer Mr. F.J.C. Schimmelpenninck eigenaar.

Toen in het begin van deze eeuw zich nieuwe ontwikkelingen in de landbouw voordeden probeerden verschillende landbouwers profijt te trekken uit de vooruitgang. In verband met de toepassing van kunstmest konden nieuwe ontginningen tot stand komen. Daarnaast boekte men vooruitgang in de techniek. Een begin van landbouw mechanisatie valt er in die tijd te bespeuren. In dit verband kan verwezen worden naar de oprichting van een coöperatieve landbouwvereniging maar ook naar de pogingen van de pachter van Groot Hell om "gemechaniseerd" te kunnen dorsen.\ \ Electriciteit was er nog niet, wel echter stoom of olie. De pachter van Groot Hell zag nog andere mogelijkheden voor energieverwekking. Vermoedelijk had hij lering getrokken uit de papiermakerij, die energie opwekte uit de beken.

Op 4 januari 1900 komt in de gemeenteraad ter sprake een verzoek van de pachter (B. v.d. Hazel) om toestemming een schut te mogen brengen in de Ekerenbeek bij de Muggenstroet teneinde het water tot op zijn erf te kunnen leiden voor het in werking brengen van een dorsmachine. De gevraagde toestemming wordt door de raad verleend.

Uit: Straatnamenboek, K. Friso, Uitgave buro voorlichting gemeente Putten, 1986.

Back to top