Skip to content

Y30 - Holtpodzolgronden; grof zand

Podzolgronden.

Holtpodzolgronden behoren tot de podzol*gronden. Podzol ontstaat doordat na regenval de water oplosbare bodembestanddelen van de bovenste lagen worden meegenomen naar onderliggende lagen. Het gaat dan vooral om minerale* stoffen en organische stoffen (resten van verteerde planten of bemesting), en wordt dan humus* genoemd. Deze bestanddelen verdwijnen dus uit de bovenste lagen (de zgn uitspoeling) en blijven achter in onderliggende lagen (de zgn inspoeling). Deze uit- en inspoeling zorgt dat de samenstelling van de bodemlagen gaat verschillen. Op basis van deze verschillen worden dan verschillende horizonten* (ook wel bodemlagen, bijvoorbeeld A1, A2, B) benoemd. Als gevolg van deze uitspoeling kan onder de A1 een horizont ontstaan, waaruit door uitspoeling de humus, ijzer en aluminium geheel of gedeeltelijk zijn verdwenen. Dit is de zgn. loodzandlaag of A2-horizont. Onder bepaalde omstandigheden kan een deel van de uitgespoelde stoffen onder de A2 weer worden afgezet in een inspoelings- of B-horizont. Dit proces wordt podzolering genoemd.

Opdeling.

Er worden een groot aantal verschillende soorten podzolgronden onderscheiden. Daarvoor wordt gebruikt gemaakt van de dikte van de inspoelingslaag (B horizont), de vorm van de organische* stof, de dikte van de humus*houdende bovenlaag (ook wel de A1 horizont) en verdeling in korrelgrootte van het zand.

  • De podzolgronden worden in Nederland opgedeeld op grond van de dikte en kleur van de inspoelingslaag of ook wel de B-horizont. Er is alleen sprake van podzolgronden als de B-horizont goed is ontwikkeld.\ Gronden worden alleen tot de podzolgronden gerekend als er géén extra bovenlaag is aangebracht (door mens of natuur).

  • Voor de verdere indeling van de podzolgronden wordt gekeken naar de vorm waarin de organische stof in de B-horizont* verkeert. Er worden twee humusvormen onderscheiden: moder en amorfe humus.

    • Moder podzolgronden. De moder wordt gekenmerkt door een mening van organische stof en minerale delen Deze humusvorm is ontstaan door de activiteit van kleine bodemdieren, vooral mijten. De moderbolletjes zijn uitwerpselen van deze dieren. Als de organische stoffen vooral de modervorm hebben wordt de grond als moderpodzolgronden aangeduid. In de bovenste 5-a 10 cm mag amorfe humus voorkomen. Moderpodzolgronden liggen steeds hoog boven het grondwater.

    • Humus podzolgronden. Amorfe humus is humus die gemakkelijk uit elkaar valt en mee wordt genomen door water. Hierdoor spoelt het uit naar diepere lagen. Daar vult het de ruimte tussen de zandkorrels op. Dit zorgt voor een dichte structuur in de onderlaag. Podzolgronden behoren tot de humuspodzolgronden als de organische stof in de duidelijke podzol-B overwegend amorf is over ten minste de bovenste 10 cm.

  • De moderpodzol- en de humuspodzolgronden worden weer verder onderverdeeld naar de dikte van de humushoudende bovengrond (of ook wel de A1 horizont): holtpodzolgronden met een dunne, en loopodzolgronden met een matig dikke humushoudende bovengrond. De dikte van deze laag zegt iets van de invloed van de mens op de bovengrond. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een dunne (dunner dan 30 cm) en een matig dikke (30-50 cm) humushoudende bovengrond. Op deze manier worden de jonge ontginningen met een dunne bovengrond gescheiden van de podzolgronden die reeds lang in cultuur zijn. De jonge ontginningen hebben veelal een geploegde, heterogene bovengrond ; de oudere ontginningen bezitten een homogene, humushoudende bovengrond die door een geringe ophoging met potstalmest is ontstaan.

  • Voor een nog verdere onderverdeling is de korrelgrootteverdeling van het zand van belang. Deze is van belang, zowel in verband met de doorlatendheid en het vochthoudend vermogen. De korrelgrootteverdeling wordt weergegeven door middel van het percentage zand (de zandfractie), en het leemgehalte (zandkorrels \<0,05 mm). Er zijn fijnzandige en grofzandige podzolgronden onderscheiden. De fijnzandige zijn alle leemarm of zwak lemig, de grofzandige zijn niet naar het leemgehalte ingedeeld. De textuur* wordt bepaald in de bovenste 30 cm, behalve als er in het profiel binnen 30 cm een sterke textuurverandering voorkomt. Dan wordt het leemgehalte van de ondergelegen laag genomen.

Y30 - Holtpodzolgronden ; grof zand.

Deze gronden zijn gebonden aan de terraszanden van het gestuwde Preglaciaal* en aan het Fluvioglaciaal*. Het materiaal van de stuwwallen vertoont op korte afstand vrij grote verschillen, zowel in grofheid als in lemigheid*, waardoor de bodemgesteldheid nogal kan wisselen, afhankelijk van de aard van de dagzomende* lagen. Deze stroken zijn echter smal, zodat deze afwisseling slechts kan worden weergegeven op zeer gedetailleerde kaarten. Aangezien de grofzandige holtpodzolgronden overwegen, zijn deze gronden in hun geheel als enkelvoudige kaarteenheid voorgesteld, echter zonder onderscheid naar het leemgehalte. Deze holtpodzolgronden zijn vrijwel altijd min of meer door de mens bewerkt, waardoor de aard van de bovengrond zeer uiteenloopt. Het leemgehalte neemt naar onderen steeds af. Soms worden in de ondergrond inspoelingsbanden* van lutum* en ijzer (zgn. banden-B\'s) aangetroffen. Het grove zand bevat steeds grind vanaf de bovengrond. Dit is aangegeven met de toevoeging g . . . .

Profiel*

Diepte Horizont* Omschrijving
0 --- 10 cm A1 zwart, 10YR2/1,5* (met loodzandkorrels), zeer humeus* zwak lemig, grof zand met fijn grind
10 --- 35 cm B2 donkerbruin (10YR3/2,5) matig humeus, zwak lemig, grof zand met fijn grind
35 --- 60 cm B3 donker geelbruin (10YR4/4), matig humusarm, zwak lemig, grof zand met fijn grind
60 --- 120 cm C licht geelbruin (10YR6/4), uiterst humusarm, leemarm, grof zand met wat fijn grind.

Het overgrote deel van deze gronden is bebost of met heide begroeid. Globaal kan worden gesteld, dat de oudere bossen steeds zijn verwerkt ( -> ); de heidegronden en de jongere bebossingen meestal niet. In het vrij vlakke, fluvioglaciale gebied tussen de stuwwal van Ede en die van Oud-Reemst ligt veel bouwland. De grondwatertrap is overal VI.

Back to top