cHn21 - Laarpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand
Podzolgronden.
Laarpodzolgronden behoren tot de podzol*gronden. Podzol ontstaat doordat na regenval de water oplosbare bodembestanddelen van de bovenste lagen worden meegenomen naar onderliggende lagen. Het gaat dan vooral om minerale* stoffen en organische stoffen (resten van verteerde planten of bemesting), en wordt dan humus* genoemd. Deze bestanddelen verdwijnen dus uit de bovenste lagen (de zgn uitspoeling) en blijven achter in onderliggende lagen (de zgn inspoeling). Deze uit- en inspoeling zorgt dat de samenstelling van de bodemlagen gaat verschillen. Op basis van deze verschillen worden dan verschillende horizonten* (ook wel bodemlagen, bijvoorbeeld A1, A2, B) benoemd. Als gevolg van deze uitspoeling kan onder de A1 een horizont ontstaan, waaruit door uitspoeling de humus, ijzer en aluminium geheel of gedeeltelijk zijn verdwenen. Dit is de zgn. loodzandlaag of A2-horizont. Onder bepaalde omstandigheden kan een deel van de uitgespoelde stoffen onder de A2 weer worden afgezet in een inspoelings- of B-horizont. Dit proces wordt podzolering genoemd.
Opdeling.
Er worden een groot aantal verschillende soorten podzolgronden onderscheiden. Daarvoor wordt gebruikt gemaakt van de dikte van de inspoelingslaag (B horizont), de vorm van de organische* stof, de dikte van de humus*houdende bovenlaag (ook wel de A1 horizont) en verdeling in korrelgrootte van het zand.
-
De podzolgronden worden in Nederland opgedeeld op grond van de dikte en kleur van de inspoelingslaag of ook wel de B-horizont. Er is alleen sprake van podzolgronden als de B-horizont goed is ontwikkeld.\ Gronden worden alleen tot de podzolgronden gerekend als er géén extra bovenlaag is aangebracht (door mens of natuur).
-
Voor de verdere indeling van de podzolgronden wordt gekeken naar de vorm waarin de organische stof in de B-horizont* verkeert. Er worden twee humusvormen onderscheiden: moder en amorfe humus.
-
Moderpodzol gronden. De moder wordt gekenmerkt door een mening van organische stof en minerale delen Deze humusvorm is ontstaan door de activiteit van kleine bodemdieren, vooral mijten. De moderbolletjes zijn uitwerpselen van deze dieren. Als de organische stoffen vooral de modervorm hebben wordt de grond als moderpodzolgronden aangeduid. In de bovenste 5-a 10 cm mag amorfe humus voorkomen. Moderpodzolgronden liggen steeds hoog boven het grondwater.
-
Humus podzolgronden. Amorfe humus is humus die gemakkelijk uit elkaar valt en mee wordt genomen door water. Hierdoor spoelt het uit naar diepere lagen. Daar vult het de ruimte tussen de zandkorrels op. Dit zorgt voor een dichte structuur in de onderlaag. Podzolgronden behoren tot de humuspodzolgronden als de organische stof in de duidelijke podzol-B overwegend amorf is over ten minste de bovenste 10 cm.
-
-
De moderpodzol- en de humuspodzolgronden worden weer verder onderverdeeld naar de dikte van de humushoudende bovengrond (of ook wel de A1 horizont): holtpodzolgronden met een dunne, en loopodzolgronden met een matig dikke humushoudende bovengrond. De dikte van deze laag zegt iets van de invloed van de mens op de bovengrond. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een dunne (dunner dan 30 cm) en een matig dikke (30-50 cm) humushoudende bovengrond. Op deze manier worden de jonge ontginningen met een dunne bovengrond gescheiden van de podzolgronden die reeds lang in cultuur zijn. De jonge ontginningen hebben veelal een geploegde, heterogene bovengrond ; de oudere ontginningen bezitten een homogene, humushoudende bovengrond die door een geringe ophoging met potstalmest is ontstaan.
-
Voor een nog verdere onderverdeling is de korrelgrootteverdeling van het zand van belang. Deze is van belang, zowel in verband met de doorlatendheid en het vochthoudend vermogen. De korrelgrootteverdeling wordt weergegeven door middel van het percentage zand (de zandfractie), en het leemgehalte (zandkorrels \<0,05 mm). Er zijn fijnzandige en grofzandige podzolgronden onderscheiden. De fijnzandige zijn alle leemarm of zwak lemig, de grofzandige zijn niet naar het leemgehalte ingedeeld. De textuur* wordt bepaald in de bovenste 30 cm, behalve als er in het profiel binnen 30 cm een sterke textuurverandering voorkomt. Dan wordt het leemgehalte van de ondergelegen laag genomen.
Humuspodzolgronden
Hiertoe behoren de gronden met een duidelijke humuspodzol-B, waarin de ingespoelde humus overwegend amorf * is. De bovengrond kan zeer verschillend van aard zijn. Gewoonlijk is hij zwart en zeer humeus* tot humusrijk. In niet-ontgonnen toestand is vaak een A2-horizont* aanwezig. Bij ontgonnen gronden maakt deze veelal deel uit van de bouwvoor. Soms is ook in onontgonnen gronden het loodzand* van de A2-horizont overdekt met zwarte, humeuze stoffen. De aard en de dikte van de B2-horizont hangen samen met de hydrologische* ligging van het profiel. In het algemeen kan gesteld worden dat de dikte van de B2 in natte podzolgronden veelal aanzienlijk is; de hoger boven het grondwater gelegen podzolen, in het bijzonder die met ijzerhuidjes (haarpodzolgronden) hebben veel minder dikke B2-horizonten. Naarmate het leem*gehalte hoger is, is de B2 meestal ondieper ontwikkeld. Zowel in podzolgronden met ijzerhuidjes rondom de zandkorrels, als in die zonder ijzerhuidjes kunnen in de C-laag humusfibers* (dunne inspoelingsbandjes met organische stof) voorkomen. Het gedrag van het ijzer en het aluminium in de humuspodzolgronden is merkwaardig. De humuspodzolgronden met ijzerhuidjes die dus nooit onder directe invloed van grondwater hebben gestaan, hebben in de B2-horizont en ook in de C-horizont relatief hoge ijzer- en aluminiumgehalten.
Humuspodzolgronden worden in alle pleistocene* zandgebieden van Nederland aangetroffen. Zij komen meer voor naarmate het moedermateriaal minder gemakkelijk verweerbare mineralen* bevat en de textuur* grover is. Zij zijn vooral na de invoering van de kunstmest in cultuur genomen. Worden de humuspodzolgronden gespit of anderszins verwerkt, dan blijft het humeuze materiaal zeer lang in onveranderde toestand bestaan. Dit in tegenstelling tot wat men in moderpodzolgronden kan waarnemen.
De humuspodzolgronden worden onderverdeeld
-
naar het voorkomen of ontbreken van ijzerhuidjes rondom de zandkorrels direct onder de B2-horizont. In de veldpodzolgronden en haarpodzolgronden zijn geen ijzerhuidjes aanwezig, er is zeer veel ijzer en enig aluminium verdwenen.
-
de dikte van de A1-horizont
-
de grofheid van het zand
-
lemigheid van de bovengrond.
Laarpodzolgronden
Laarpodzolgronden zijn humus*podzolgronden met een matig dikke A1 (30-50 cm dik) en waarin direct onder de B2-horizont* geen ijzerhuidjes rondom de zandkorrels voorkomen. In het algemeen zijn zij ontstaan uit veldpodzolgronden die zijn opgehoogd met potstalmest, echter in mindere mate dan de enkeerdgronden. Het zijn gewoonlijk vrij oude ontginningen. Een enkele maal is de matig dikke A1-horizont op een andere wijze ontstaan. Er komt slechts één kaarteenheid voor.
cHn21 - Laarpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand
Deze laarpodzolgronden hebben een homogeen zwarte bovengrond. De A2-horizonten lopen zeer uiteen in dikte en zijn vaak afwezig. De B-horizonten* kunnen dik of dun, sterk of minder sterk ontwikkeld zijn; soms komt er veel ijzer in voor, meestal in de vorm van concreties*. In de ondergrond worden zelden roestvlekken aangetroffen. De kaarteenheid komt voor op Grondwatertrap III, V, VI en VIL
Op grondwatertrap VI en VII zijn zij overwegend in gebruik als bouwland, op Grondwatertrap V als bouw- en als grasland, op Grondwatertrap III overwegend als grasland.
Profiel*
Diepte | Horizont* | Omschrijving |
---|---|---|
0--- 35 cm | Aan | zeer donker bruin (10YR2/2)*, zeer humeus*, zwak lemig*, matig fijn zand |
35--- 45 cm | AB | zeer donker grijsbruin (10YR3/1,5), matig humeus, zwak lemig, matig fijn zand |
45--- 60 cm | B2 | donkerbruin (10YR3,5/3), zeer humusarm, leemarm, matig fijn zand |
60--- 90 cm | B3 | geelbruin (l OYR5/4), zeer humusarm, leemarm, matig fijn zand |
90---120 cm | C | lichtbruin (10YR6/3), uiterst humusarm, leemarm, matig fijn zand. |
De gronden komen verspreid door de Gelderse Vallei voor op dekzandruggetjes* en op de overgang van de oude bouwlandgronden op de randen van de stuwwal naar de lager gelegen gronden van de Gelderse Vallei. Zij worden ook aangetroffen in associatie met andere kaarteenheden, verspreid over de Gelderse Vallei.