Skip to content

zEZ21 - Hoge zwarte enkeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand

Dikke eerdgronden.

De dikke eerdgronden zijn alle zandgronden met een niet vergraven A1-horizont*, die dikker is dan 50 cm. Zij worden enkeerdgronden genoemd. Deze gronden komen in vrijwel alle pleistocene* zandgebieden voor. Verreweg de meeste zijn zeer oude cultuurgronden die door menselijke activiteit zijn ontstaan. Gedurende vele eeuwen is met de mest ook enig zand op het land gebracht, waardoor een geleidelijke ophoging tot stand kwam. Het zand werd met het strooisel in de stal gebracht. Het strooisel bestond uit heideplaggen, grasplaggen, turfstrooisel, bosstrooiselenzand. Afhankelijk van de methode van mest maken, de methode van grond- bewerking, het oorspronkelijke reliëf, de duur van de ophoging en het doel ervan, zijn minerale dekken ontstaan van zeer verschillende dikte. De ouderdom van de dekken is zeer verschillend. Uitgegaan van een ophoging van gemiddeld 1 mm per jaarkom je voor veel Gelderse oude bouwlanden tot een ouderdom van ca. 800 jaar komt. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de ouderdom. Sommigen gaan uit van een eerste aanleg vanaf de vierde eeuw.

Opdeling.

Enkeerdgronden zijn op zeer verschillende bodems aangelegd. De voornaamste zijn moderpodzolgronden, humuspodzolgronden en zwarte beekeerdgronden. Het vermoeden bestaat dat de moderpodzolgronden in het algemeen eerder zijn ontgonnen dan de humuspodzolgronden en de zwarte beekeerdgronden. De aard van de dikke A1-horizont kan zeer verschillen. In sommige dekken treft men steeds stukjes houtskool, baksteen en gebrande leem aan. Het gehalte aan organische stof kan sterk uiteenlopen. Zijn de enkeerdgronden aangelegd op grof zand, dan is toch vaak het dek fijnzandiger dan de ondergrond. Vermoedelijk zijn veel plaggen gestoken in dekzandgebieden in de omgeving. De kleur varieert van bruin tot zwart. Ook vindt men bruin op zwarte en zwart op bruine enkeerdgronden.

De enkeerdgronden worden onderverdeeld naar

  • de diepteligging van het grondwater (lage enkeerdgronden en hoge enkeerdgronden)

  • de kleur (bruin-zwart)

  • de grofheid van het zand (fijn-grof)

  • het leemgehalte (leemarm en zwak lemig-lemig).

    Er worden dus een groot aantal soorten onderscheiden.

Hoge enkeerdgronden

HOGE ENKEERDGRONDEN. Dit zijn enkeerdgronden met de grondwatertrappen V, VI of VII. Zij worden naar de kleur van het humeuze dek onderverdeeld in bruine en zwarte.

Hoge bruine enkeerdgronden zijn in zekere mate gebonden aan gebieden, waar men bemesting met grasplaggen heeft toegepast. Aangenomen wordt dat ook bij gebruik van bosstrooisel wel bruine enkeerdgronden konden ontstaan. In de regel is het humusgehalte duidelijk lager dan in de zwarte enkeerdgronden ; het lutum*gehalte is meestal hoger, vooral als de grasplaggen gestoken konden worden in beekdalen. Er komen veel overgangen van bruine naar zwarte enkeerdgronden voor. Alleen de duidelijk bruine zijn als zodanig onderscheiden. Daartoe moet in het mestdek binnen 25 cm een laag van ten minste 10 cm dikte beginnen met duidelijk andere kleur. De overige enkeerdgronden worden zwart genoemd.

Evenals de hoge bruine enkeerdgronden zijn de hoge zwarte enkeerdgronden ontstaan door bemesting uit potstallen. Verondersteld wordt dat voor de ophoging van deze gronden vooral heideplaggen zijn gebruikt. De hoge enkeerdgronden zijn op kaartblad 32 Oost op een uitzondering na zwart. Zij vormen vaak de grote engcomplexen rondom de dorpen. In laag gelegen gebieden komen zij veel voor op de dekzandruggen.

De enkeerdgronden hebben in het algemeen goede fysische eigenschappen. De meeste zijn in gebruik als bouwland, maar er komt ook vrij geregeld grasland op voor als de ligging ten opzichte van het grondwater gunstig is.

De hoge enkeerdgronden worden onderverdeeld naar de grofheid van het zand en de lemigheid van de bouwvoor.

zEZ21 - Hoge zwarte enkeerdgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand

De gronden van zEZ21 en zEZ23 vertonen vrij veel variatie in dikte, kleur en humus*gehalte van het mestdek. De dikte loopt uiteen van ca. 60 tot 100 cm. De dikste dekken worden aangetroffen aan de lage kant van de grote engcomplexen op de overgang van de stuwwallen naar de Gelderse Vallei. In de Vallei zelf zijn de bovengronden op de dekzandruggen vaak wat dunner. Uitgesproken zwarte dekken komen niet veel voor; de kleur is meestal tegen het bruine aan. Het humusgehalte ligt tussen ca. 3% en ca. 6% en neemt naar beneden sprongsgewijze af. De begraven A1 --horizont* (A1b) van het onderliggende bodemprofiel heeft vaak weer een iets hoger humusgehalte. In de ondergrond worden allerlei vormen van podzolen* aangetroffen. In de Gelderse Vallei zijn het meestal humuspodzolen; tegen de stuwwallen overwegen de moderpodzolen.

De variatie in het leemgehalte van het mestdek is gewoonlijk minder groot dan die van de andere componenten. Bij eenheid zEZ21 bedraagt het steeds minder dan 17,5% en ligt veelal tussen 10 en 17,5%; eenheid zEZ23 heeft per definitie meer dan 10% leem, doch gewoonlijk meer dan 17,5%.

De gronden van beide eenheden zijn veelal in gebruik als bouwland.

Profiel*

Diepte Horizont* Omschrijving
0 --- 8 cm Aan1 bruinzwart (10YR2,5/1,5)*, matig humeus, zwak lemig*, zeer fijn zand
8 --- 37 cm Aan2 zeer donker bruin (10YR2,5/2), matig humeus, zwak lemig, zeer fijn zand
37 --- 54 cm Aan3 donkerbruin (7,5YR3/2), matig humeus, sterk lemig, zeer fijn zand
54 --- 73 cm Apb zeer donker bruin (l OYR2/2), matig humeus, zwak lemig, zeer fijn zand
73 --- 79 cm B1bg donkerbruin (7,5YR3,5/2), matig humusarm, zwak lemig, matig fijn zand; weinig roest
79 --- 86 cm B2bg bruin (7,5YR4/3), zeer humusarm, leemarm, matig fijn zand met roest
86 --- 120 cm B3bg bruin (7,5YR4/3,5), uiterst humusarm, leemarm, zeer fijn zand met roest.

Kaarteenheid zEZ21 komt verspreid voor in de Gelderse Vallei op dekzandruggetjes* van beperkte omvang, zowel als enkelvoudige kaarteenheid als in associatie o.a. met cHn21 en met pZg21 en 23; voorts als grote, aaneengesloten vlakken op de overgang van de stuwwallen naar de Gelderse Vallei. De lemige zwarte enkeerdgronden (zEZ23) komen slechts voor ten oosten van Nijkerk. De grondwatertrappen zijn V, VI, VII en VI/VII.

Back to top