MEESTER J.H. SCHOBERLAAN
Mr. Johan Hendrik Schober werd op 12 september 1818 geboren te Utrecht. Hij bezocht aldaar het Gymnasium en studeerde vervolgens in die stad rechten. Afgestudeerd in 1839 vestigde hij zich als advocaat te Utrecht doch bewoog zich ook op het gebied van het economische leven. In 1841 richtte hij met prof. Bergsma het Utrechts Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde op. Tot 1846 was hij secretaris van dat genootschap. Het probleem van ontginning van heide velden had zijn volle belangs telling en bij hem rijpte het plan op de Veluve heidegronden aan te kopen om die naar eigen inzicht in cultuur te kunnen brengen. Het gelukte hem in 1848 ruim 80 ha. heidegrond te kopen op een veiling te Putten. De ze gronden behoorden toe aan de gemeente Putten. Als jeugdig advocaat beschikte hij slechts over beperk te middelen, evenmin brachten de werkzaamheden met betrekking tot de ontginning te Putten inkomsten op. Die werkzaamheden kostten hem geld. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien en om de ontginning te Putten te kunnen doen gelukken moest hij een betrekking aavaarden. Hij werd opgenomen in de lakenfabriek van zijn vader, die later omgezet werd in een zaag- en korenmolenb drijf. Uit dit bedrijf ontstond later in 1857 de Brood- en Meelfabriek "De Korenschoof". De naam "Schovenhorst", die hij aan het door hem aangekochte gebied gaf, houdt uiteraard hiermede verband.
Hij werk te te Utrecht van maandagmorgen tot vrijdagmiddag stapte vrijdags avonds in zijn rijtuig en kwam 's nachts om ongeveer 2.00 uur in Schovenhorst aan. Daar werkte hij zaterdags en zondags aan de ontginning en keerde zondagsnachts weer naar Utrecht terug. "Alle bomen die in Schovenhorst staan heb ik als zaad in mijn rijtuig gehad" moet hij later eens gezegd hebben. Na 1863 werd het reizen gemakkelijker en kon hij van de spoortrein gebruik maken. Uit een catalogus uit 1868 kan worden afgeleid, dat Schober in Putten niet stil heeft gezeten. Daaruit blijkt dat op Schovenhorst in dat jaar 131 soorten appel, 112 soorten peer, 184 soorten coniferen, voorts abrikoos, framboos, kers, kruisbes, pruim alsook druiven in alle lei soorten verkrijgbaar waren. Hij schreef een boek je over lupinenbemesting. Hij gaf de stoot tot verbouw van gele lupine en werd op congressen wel "de lupinenvader" genoemd. Hij was medoprichter van de Geldersch-Overijsselse Maatschappij van Landbouw. Hij was voorstander van verdeling van markegronden omdat hij het in cultuur brengen van heide velden van groot belang achtte voor de economie van een snel groeiende bevolking. Wat de bossen betreft zag hij gevaren de verdeling en mede op zijn aanraden werden de bosmaalschappen omgezet in N.V. 's (Putter- en Sprielderbos. Speuldebos, Vierhouterbos en Elspeterbos). Dank zij deze daad zijn de ze prachtige bossen onverdeeld gebleven en als grote complexen gespaard. In 1864 verscheen een boek je van de hand van Mr. Schober, getiteld: "De teelt van hop op heidegronden". Op Schovenhorst werd ook hop geteeld. De naam van de woning "De Hop-eest" herinnert daar nog aan. Het accent van alle arbeid kwam te liggen op het kweken van naaldbomen. Beproefd werd welke bomen in het Nederlandse klimaat geschikt waren. In 1900 verschijnt een boek je, waaruit blijkt, dat op Schovenhorst 307 verschillende soorten coniferen staan. Het zgn. Pinetum is bekend geworden. Mr. Schober stierf op 14 november 1901 en werd op de Algemene Begraafplaats te Utrecht begraven. Hij werd opge volgd door zijn schoonzoon Dr. J. Th. Oudemans.
Uit: Straatnamenboek, K. Friso, Uitgave buro voorlichting gemeente Putten, 1986.