VOORTHUIZERSTRAAT
In 1857 bracht de Commissaris des Konings in de provincie Gelderland een bezoek aan Putten om met de gemeenteraad te spreken over de aanleg van een klinkerweg tussen Barneveld en Putten. Hij drong er op aan een commissie uit de raad te benoemen om over de plannen van gedachten te wisselen met een commissie, die reeds uit de gemeenteraad van Barneveld gevormd was. Aan het verzoek van de commissaris gaf de raad van Putten gehoor en in de raadsvergadering van 16 oktober 1857 werden als leden van de commissie benoemd de heren B.H. Pasman, L. van Dam en B. van Winkoop. Het eerste overleg met de Barneveldse commissie vond op 27 oktober 1857 halverwege Putten en Barneveld te Voorthuizen plaats.
Van de zijde van Barneveld werd voorgesteld een weg aan te leggen ter lengte van 13.398 ellen, waarvan 5.798 ellen op Barnevelds, 1.215 ellen op Nijkerks en 6.385 op Put tens grondgebied. De Puttense commissie stelde voor de weg niet tot aan het dorp Putten aan te leggen maar vandaar door te trekken naar de kust ('t Oever). Zij achtte doortrekking van "onberekenbaar" belangvoor de gemeente"daar de losplaats bij het Oever een grote toekomst tegemoet zal gaan". Ook met het oog op de toekomstige spoorweg achtte de commissie een goede verbinding van het dorp in westelijke richting noodzakelijk. De door de commissie bedoelde spoorweg kwam in 1863 tot stand.
Na uitvoerige onderhandelingen kwam het zover dat in 1858 overeenstemming werd bereikt met betrekking tot de aanleg van de intergemeentelijke klinkerweg. De gemeente Barne veld ging er mee akkoord dat de weg naar het Oever zou worden doorgetrokken.Dat betekende een verlenging van het traject met 6000 ellen. Tussen de gemeenten Barneveld en Putten werd een gemeenschappelijke regeling aangegaan. Volgens deze gemeenschappelijke regeling kwam het beheer en onderhoud van de weg in handen van commissarissen, die uit de gemeenteraden van Barneveld en Putten dienden te worden benoemd. Commissarissen kregen de bevoegdheid personeel voor de weg aan te trekken en verordeningen vast te stellen ter bescherming van de weg. Begroting en rekening vereisten goedkeuring van de gemeenteraden van de bij de weg betrokken gemeenten. Het gedeelte, hetwelk over
rondgebied van Nijkerk liep werd voor rekening van Putten en Barneveld aangelegd en later - tot op heden - door deze gemeenten onderhouden. Nijkerk had geen belang bij de weg en werd dan ook niet in de gemeenschappelijke regeling betrokken.
In de kosten participeerden de provincies Utrecht en Gelderland voor 1/3 gedeelte, het rijk voor 1/3 gedeelte en de gemeenten Barneveld en Putten voor 1/3 gedeelte.\ \ Om aan middelen te komen werden door beide gemeenten obligatieleningen uitgeschreven en een groot aantal bemiddel de Puttenaren schreef daarop in. Men hoopte dat de tollen voldoende zouden opbrengen om de rente en aflossing van de lening te kunnen dekken. Dit bleek later niet het geval te zijn. Evenals ten aanzien van de omstreeks 1830 aan gelegde Zuiderzeesche Straatweg (weg Hoevelaken-Katerveer) werd ook deze verbinding voor de betrokken gemeenten een financiële bijlegger. De gemeenschappelijke regeling werd bij Koninklijk Besluit van 10 november 1859, nr. 64, goedgekeurd. Kort daarna kon het voor die tijd grootse project worden uitgevoerd. Op Puttens grondgebied werden tollen ingesteld bij "De Boterton" (tussen Voorthuizen en Putten) en bij de Oude Harderwijkerweg (thans Waterweg). De tol bij "De Boterton" werd later in zuidelijke richting verplaatst. De gemeenschappelijke regeling met betrekking tot het beheer en onderhoud van de straatweg, die bij Renswoude begon en bij het Oever eindigde, werd in 1930 opgeheven. De bij de commissarissen van de straatweg in dienst zijnde wegwerkers P. van den Brink en J. van den Hazel werden indienst van de gemeente Putten overgenomen. De Voorthuizerstraat liep eertijds door in de Kerkstraat. Om het verkeer Voorthuizen Harderwijk om het dorp te leiden werd in 1939 een "rondweg ten oosten van het dorp" aangelegd. Aanvankelijk werd deze rondweg "Nieuweweg" genoemd. Thans heet dit gedeelte Voorthuizerstraat.
Men is thans druk bezig met de voorbereidende werkzaamheden aan de nieuwe prov. Verkeersweg ten Oosten van het dorp. De bermsloten zijn reeds voor 'n deel gegraven. De afkoop van de meeste percelen heeft beslissing gekregen, 2 percelen moeten worden onteigend. Ook deze weg zal de ongeving van het dorp weder 'n geheel ander aanzien geven en menig oud plekje verdwijnt weder.
Zoo is het oude café van de familie H. Zwart met ondergang gedoemd. Dit wordt verplaatst naar de Garderenscheweg op de splitsing Prins Hendrikweg-Nieuwe verkeersweg in het oude woonhuis van de heer J. Stoffer. Heel oude Puttenaren herinneren zich nog dat hier ,Het Hert" uithing met het volgende onderschift:
Het Hert, dat gijhier ziet.
Dat kan U niet vermaken!
Komt binnen, proeft den drank.
Die zal U betersmaken!
Dit oude café, hoe oud is het wel, was steeds een welkome pleisterplaats voor de vroeger hier passerrende vrachtkarren. Tot voor een dertig jaar b.v. reden in het vroege voorjaar de vischkarren uit Harderwijk via Putten naar het station Barneveld-Voorthuizen waar het Zuiderzeebanket, de haring, werd ingeladen naar Duitschland. Bij het café van Zwart vonden de karvoerders een welkome pleisterplaats, waar paarden werden gevoederd en waar de mannen een hartversterking namen.
Dan stonden hier de paarden 'n kwartier, 'n halfuur te rusten en het rinkelen der bellen aan het hoofdstel wekte de gevederde zangers, de nachtegalen, in het bosch rond Mariahoeve op om heerlijke concerten te geven.
Zoo vergaat alle heerlijkheid! Het oude kruikenbier, dat hier in dit café zoogaarne werd gedronken, heeft men reeds lang verwisseld voor de koude glazen fleschjes en nu gaat het oude café, dat hier aan de noordingang van het dorp zoo aardig staat van plaats verwisselen.
Eerst ten dienste van het verkeer
Thans offer van het verkeer.
Uit Puttens Nieuwsblad 1939.
Uit: Straatnamenboek, K. Friso, Uitgave buro voorlichting gemeente Putten, 1986.